Een kleine orde met allure

Samenvatting van de lezing van Brian Heffernan op 10 oktober 2015

Op verzoek van de FAN heeft Brian Heffernan uit zijn boek ‘Een kleine orde met allure’, momentopnamen samengebracht die op de een of andere manier met Amsterdam te maken hebben. De vraag naar het schrijven van zijn boek kwam van de provincie zelf. Net als andere religieuzen hebben ook de augustijnen veel betekend in de samenleving. Die tijd is voorbij: zij moesten parochies uit handen geven, scholen overdragen en de zorg voor hulpbehoevenden overdragen aan maatschappelijke organisaties en instellingen. Nu gaat het vooral om hun rol van ‘drager’ zijn van ‘spiritualiteit’. In de jaren ’80 en ’90 was er een heropleving van de Augustijnse spiritualiteit. De oprichting van de Familia Augustiniana was de vrucht van deze ontwikkeling.

Wat hebben de augustijnen betekend voor de Amsterdamse samenleving? In 1889 overleed pastoor Hoorneman, verbonden aan de Amsterdamse parochie De Star. Hoorneman was een beetje streng voor de gelovigen: hij vond belangrijk dat wat ze aan godsdienstigheid deden, ook echt en oprecht was. Pas als je tijdens de biecht echt berouw had, kreeg je de absolutie. Hij hield niet van devotionele poespas rond rozenkransen en scapulieren, die alleen maar voor ijdelheid of afleiding zorgden. Hij onderhield goede betrekkingen met de welgestelden uit zijn parochie, en zijn vermogen om giften en legaten los te krijgen was legendarisch.

De katholieken van zijn tijd probeerden liturgische en andere zaken die protestanten niet begrepen, nog zoveel mogelijk binnenshuis te houden. De Amsterdammer Prosper Jansen bestreed deze neiging toen hij in 1890 kapelaan van de parochie werd. Jansen was sinds 1886 augustijn. In de 15 jaar dat hij voor De Star werkte, maakte hij zich sterk voor de emancipatie van de katholieken die niet bang moesten zijn om uit hun schuilkerken tevoorschijn te komen. Samen met andere geestelijken stimuleerde hij de oprichting van katholieke verenigingen, vakbonden en standsorganisaties, en katholieken moesten vaker naar de kerk komen. De Orde zag hij als een leger dat geharnast ten strijde trok, met Augustinus aan het hoofd. In 1909 was Jansen lid van het provinciebestuur, toen dat besloot om het middelbaar onderwijs te ondersteunen. De augustijnen hadden al ca. 10 jaar een middelbare school in Eindhoven. Volgens Jansen moesten de augustijnen ‘gehoorzame jongelieden’ scholen, die in tucht en ootmoed opgevoed, in naam van Jezus de wereld moesten gaan ‘herwinnen’.

Jansen en zijn augustijnse tijdgenoten wilden ook de devotie rond de icoon van de Onze Lieve Vrouw van Goede Raad stimuleren. In 1893 werd de Nederlandse afdeling van deze vereniging opgericht, die op zijn hoogtepunt ruim 10.000 leden telde. In 1894 verscheen het tijdschrift voor gezinnen ‘Moeder van Goede Raad’. In 1908 is ook een aan Maria gewijde kapel klaar, een ‘stichtende’ kapel die ‘spreekt tot het hart’.

Rond 1930 nam de belangstelling van de augustijnen voor de Mariaverering af. De goed opgeleide jonge augustijnen, door de provincie vaker naar de universiteit gestuurd, zagen niet veel meer in de massale, op gehoorzaamheid gerichte devoties die ze vrouwelijk en sentimenteel vonden. Ze zagen meer in een authentieke, op verdieping gerichte geloofsbeleving, die meer mannelijk was, heroïsch en radicaal.

De sentimentele Mariadevotie moest ook wijken voor de objectieve spiritualiteit van de kerkelijke liturgie. Daarbij ging het om ‘actieve participatie’: de liturgie moest een gemeenschapsgebeuren worden, volksmissaals werden ingevoerd waardoor gelovigen met de priester konden meebidden, en de communie moest tijdens de mis plaatsvinden.

In Amsterdam beheerden de augustijnen drie parochies: de St. Augustinus Nieuwendam, de St. Rita en Tuindorp Oostzaan. De augustijnen speelden een grote rol in de verspreiding van de eucharistische devotie, vooral vanuit de St. Rita. Daar richtte kapelaan van Dijk de Eucharistische Bond op, ter verheerlijking van ‘Christus Koning’. Het bureau van deze bond was gevestigd aan het Begijnhof, waar Van Dijk de scepter zwaaide. Van Dijk werd opgevolgd door een augustijn die na enige tijd naar Bolivia vertrok. Ook na de hoogtijdagen van de Eucharistische Bond bleef de verering van het Allerheiligste ook ná de eucharistie bestaan. Diefstal van vaatwerk werd beschouwd als heiligschennis, en in 1938 werden bij de St. Augustinuskerk in Amsterdam-west altaarwachten aangesteld die het tabernakel moesten beschermen. De spiritualiteit stond in het teken van de eucharistische devotie, pas 40 jaar later zou ook de spiritualiteit van Augustinus voor de augustijnen meer gaan leven.

De augustijnen kenden al heel lang een derde orde: leken verbinden zich aan een diepere spiritualiteit door geloften af te leggen. Van deze orde waren vooral vrouwen lid. In 1929 kwam er in Venlo een afdeling alleen voor de jongens van het juvenaat, het augustijns kleinseminarie. De bedoeling was dat de juvenisten priester zouden worden, en tot een echte lekenbeweging kwam het niet. In 1947 richtte de provincie een landelijke afdeling op voor notabelen en jonge intellectuelen. Onder leiding van augustijnen en experts kwam men in Culemborg bij elkaar om belangrijke thema’s te bespreken. Professoren zoals professor Pompe, burgemeesters en universitair geschoolden werden lid, en ook jonge intellectuelen o.a. Dries van Agt, bezochten de bijeenkomsten.

Binnen de Orde gingen jonge augustijnen ook meer discussiëren over de identiteit van hun Orde: zijn augustijnen vooral eremieten, asceten, die kluizenaars willen evenaren? Of was voor de gemeenschap vooral de milde spiritualiteit, gebaseerd op de Regel van Augustinus, belangrijk? Uiteindelijk krijgt de augustijnse spiritualiteit de overhand en verandert de Orde in 1963 haar naam.

In 1960 verzoekt het bisdom Haarlem de augustijnen om een vierde parochie te stichten, en wel in Amsterdam-noord omdat daar nieuwe wijken werden gebouwd. De activistische kapelaan en bouwpastoor Joost Reuten was een moderne, jonge priester die in de tuinstad van Buikslotermeer drie kleine kerkjes wilde laten bouwen waar kleine, hechte gemeenschappen de eucharistie konden vieren. Tegen de tijd dat er een kerk gebouwd kon worden, in 1966, was het aantal gelovigen echter terug aan het lopen. Besloten werd om er één kerk te bouwen: de Salvator. De vernieuwing die pastoor Reuten invoerde was dat hij na de mis in zijn gewone kleren koffie dronk met de parochianen in dezelfde ruimte waar ook de viering was, en dat de kerk door-de-week gebruikt kon worden als sportschool en voor wijkbijeenkomsten.

Na alle veranderingen en vernieuwingen van de jaren 60 en 70, werd in de jaren 80 en 90 Augustinus a.h.w. ‘herontdekt’. Hij werd een bron die diepgang biedt en die zin kan geven aan het religieuze leven, met ook een spiritualiteit die op anderen kan worden overgedragen, bijv. op de Augustijnse Familia. Deze beweging in de richting van spiritualiteit zegt iets over hoe religie vandaag de dag ervaren wordt: als een kwestie van beleving, van het zoeken naar dingen die je raken, en van het aanboren van spirituele bronnen. Zullen de augustijnen en de familia erin slagen de spiritualiteit van Augustinus ook op anderen over te dragen?