Vasten?

Heb je tijd voor…?

Het woord ‘heiligheid’ betekent niet zozeer ‘afgezonderd zijn van het normale (ruige, harde) leven’, maar: ‘toegewijd zijn, gericht op, gereserveerd voor een bepaald doel’.

God is heilig, omdat Hij de schepper van het heelal en de mens en daar hoog boven verheven is. Na de schepping doet Hij een stapje terug om de mens zijn eigen vrijheid en verantwoordelijkheid te geven. Als een bruidegom is Hij toegewijd aan zijn bruid (Daarom zijn in ieder huwelijk man en vrouw heilig!). God is toegewijd, betrokken. Als God het joodse volk oproept om een ‘heilige natie’ te vormen, dan betekent dat dat zij exclusief van hem is, om met Hem een soort huwelijksrelatie te hebben. Op God zelf toegepast betekent het dat Hij tegelijk de oneindig verhevene én de nabije is: je kunt niet over Hem beschikken; je mag geen beeld van Hem maken, Hem geen naam geven, Hem niet naar jouw niveau halen. Waar is Hij dan?

Er zijn twee brandpunten: de lege tijd en de lege ruimte: enerzijds de sabbath (de zeven sabbathweken, de zeven maal zeven sabbathjaren) waarop jijzelf vrij bent, geen slaaf van een baas, van je werk of van allerlei drukte en verdriet evenmin als de ‘vreemde naast jou’ niet; en dus ook vrij voor De Oneindige. Hij roept je op om tijd en ruimte leeg te maken voor Hem en voor iedere naaste.

De lege ruimte: dat is het Heilige der Heiligen in de tempel: de enige plaats waar Deze God nabij, op aarde is. Hij heeft daar geen ‘gezicht’, maar kunt wel bij Hem zijn. Bij ons fungeert een kerkgebouw óók in die zin. Bij de apostel Paulus lezen we ook dat ieder mens een tempel van God is; niet God zelf, maar de lege, mysterievolle ‘plaats’ waarin Hij woont. Vasten kan een tijd zijn waarin we ruimte maken om eens díep daarop dóór te denken.

Dat is een gelegenheid om ons ‘opnieuw’ bewust te worden van onze eigen heiligheid en die van de anderen om ons heen. Waar kun je dan aan denken? Augustinus schrijft daarover in (een vrijere vertaling van) preek 88,12-13, naar aanleiding van de genezing van twee blinden die hem riepen, en naar aanleiding van het Mattheusevangelie hoofdstuk 20, 29-34 en 6:

“Roepen naar Christus, zusters en broeders, wat betekent dat nu anders dan goede werken tegenover de genade van Christus stellen? Ik zeg dit omdat ik niet wil dat we, als het op woorden aankomt, ons mondje wel roeren, maar als het op daden aankomt niet thuis geven. Wie is degene die wil dat zijn innerlijke blindheid wordt verdreven als Christus voorbijgaat, dat wil zeggen, als Christus ons zijn sacramenten geeft in het hier en nu, waarmee Hij ons aanspoort om het eeuwige leven aan te nemen? Wie roept naar Christus? Als je de wereld minder belangrijk acht, roep je naar Christus. Als je wereldse genoegens je niet heilig zijn, roep je naar Christus. Als je niet met je mond, maar met je leven zegt; ‘de wereld is voor mij gekruisigd en ik voor de wereld’, roep je naar Christus. Als je mild aan de armen uitdeelt, zodat je rechtvaardigheid tot in de eeuwen der eeuwen zal duren, roep je naar Christus. Want als je niet doof bent voor zijn woorden en echt hoort: “Verkoop waar je rijk in bent en deel het met de armen, zorg voor beurzen die niet verslijten, een onuitputtelijke schat bij de woonplaats van de Heilige, dan moet je evenals de blinde die het geluid van de voetstappen van Christus die voorbijgaat, hoort, erop reageren door te roepen, dat wil zeggen door het te doen. Laat je woorden blijken uit je daden. Begin ermee uit je bezit weg te geven, geen waarde te hechten aan wat mensen belangrijk vinden, laat je niet van je stuk brengen door onrecht, neig niet naar wraak. Keer iemand die jou een klap wil geven, je wang toe en bid voor je vijanden. En als iemand je iets heeft afgenomen, eis het dan niet terug, maar als je zelf iemand anders iets hebt afgenomen, vergoed het dan viervoudig.

Als je daarmee begint zijn al je familieleden, huisgenoten en vrienden natuurlijk in rep en roer. Degenen die ópgaan in de wereld, proberen je tegen te houden: ”Ben je gek geworden? Je draaft door man! Zijn de anderen dan geen christen? Je bent niet goed snik! Je hebt je verstand verloren”. En meer van dat soort dingen rept de menigte mensen omdat ze de blinden van het roepen willen afbrengen.

Jezus geneest de blinde, Rembrandt ca 1650, Museum Booijmans-van Beuningen

Wie wil worden genezen, moet goed weten wat hem te doen staat. Ook vandaag gaat Jezus voorbij. Wie langs de weg zit, moet naar Hem roepen. Sommigen eren God met de lippen hoewel hun hart ver van Hem weg is. Anderen zitten langs de weg, en de Heer is hun nabij, omdat ze vertrapt zijn, tot in hun hart. Zo gaat het telkens wanneer ons alles wordt voorgelezen wat de Heer in het voorbijgaan gedaan heeft, dan komen we oog in oog te staan met Jezus die voorbijgaat. Tot aan het einde van de tijd zal het namelijk niet ontbreken aan blinden die langs de weg zitten. En wie langs de weg zit, moet naar Hem blijven roepen.

Paul Clement OSA

Afbeelding nieuwsitem: San Carlo Borromeo van Daniele Crespi (1598-1630), Sante Maria delle Passione, Milaan.